52% boete over de beëindigingsvergoeding hing de werkgever in kwestie boven het hoofd. De fiscus bestempelde de vrijwillige vertrekregeling als een zogenaamde RVU (Regeling Vervroegde Uittreding). Werkgever was het hier niet mee eens en bracht de kwestie voor de rechter. 

Op 18 november 2016 heeft het Gerechtshof te Den Bosch uitspraak gedaan in deze voor werkgevers belangrijke kwestie. Een werkgever die besluit te reorganiseren kan in haar Sociaal Plan een vrijwillige vertrekregeling of plaatsmakersregeling opnemen. Deze regeling houdt in dat een werknemer vrijwillig en in plaats van een andere –boventallige- werknemer vertrekt, met toekenning van de transitievergoeding of andere ontslagvergoeding. In dit geval bestond er discussie over de vraag of de Belastingdienst deze vergoeding als Regeling Vervroegde Uittreding (RVU) kon bestempelen. De fiscus mocht de vertrekregeling van het Hof niet als RVU bestempelen en dus geen boete van 52% aan de werkgever opleggen.

RVU: wat is dat?

Voor oudere werknemers verifieert de fiscus of een beëindigingsregeling tussen werkgever en (oudere) werknemer een RVU betreft. Wanneer er sprake is van een overbrugging naar de ingangsdatum van de pensioen- of AOW-uitkering volgt er een fiscale strafheffing. Deze bedraagt 52% over de ontslagvergoeding. Deze heffing is bedoelt om voortijdig stoppen met werken tegen te gaan.

De Belastingdienst legt daarbij twee toetsen aan. Vanwege de reden van toekenning van een ontslagvergoeding kan blijken dat de regeling niet het karakter van een RVU heeft (de kwalitatieve toets), bijvoorbeeld bij een andere reden voor ontslag. Een andere reden kan bijvoorbeeld een reorganisatie of individueel ontslag vanwege disfunctioneren zijn.

Indien niet aan voornoemde toets is voldaan, dan vindt de kwantitatieve toets plaats. Bij de kwantitatieve toets wordt gekeken naar de financiële omvang van de (ontslag)uitkering.

Uitspraak Hof Den Bosch

In de kwestie die speelde bij het Gerechtshof Den Bosch ging het om de beoordeling van de in het Sociaal Plan opgenomen vrijwillige vertrekregeling. Deze vertrekregeling voldeed niet aan de hiervoor genoemde kwalitatieve toets, maar volgens het Hof kan ook in overige omstandigheden sprake kan zijn van een regeling die niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft om een regeling voor vervroegde uittreding te treffen.

Volgens het Hof bepalen niet de feitelijke uitstroom van werknemers (72 van de 86 werknemers die gebruik maakten van de regeling waren 55 jaar of ouder) en de hoogte van de feitelijk overeengekomen beëindigingsvergoedingen of er sprake is van een RVU. Er moet worden gekeken naar de objectieve kenmerken en voorwaarden van de vertrekregeling en de feitelijke invulling daarvan.

In de zaak waarover het Hof Den Bosch zich boog, gaf het volgende de doorslag:

  • De vertrekregeling stond open voor alle werknemers, ongeacht hun leeftijd.
  • De uitkering van de vergoeding hield geen verband met de pensioendatum van de werknemer.
  • Uit de voorwaarden van de vertrekregeling volgde geen feitelijk aanbod van een uitkering ter overbrugging van de periode tot aan het pensioen.

De fiscus mocht de vertrekregeling niet als RVU bestempelen en dus geen boete van 52% aan de werkgever opleggen.

Belang voor werkgevers

Voor werkgevers is de uitspraak van het Hof belangrijk omdat het voor werkgevers nu eenvoudiger is om een vrijwillige vertrekregeling in een Sociaal Plan op te nemen, zonder daarbij het risico op de boete te lopen. Wel wordt de komende weken nog duidelijk of er daadwerkelijk cassatie bij de Hoge Raad wordt doorgezet. Die kan de beslissing van het Hof nog aantasten. EKlegal houdt u op de hoogte.

Heeft u naar aanleiding van bovenstaande vragen over RVU en ontslag? Neem contact op met Emmie van de Venn-Koppens.

Bovenstaande nieuwsitem is slechts een algemene weergave van het geldende recht. Het kan op geen enkele wijze als advies in uw specifieke situatie dienen.